Patchouli, Pogostemon cablin, een struikje van ongeveer een meter hoogte met harige stengel en grote aromatische, donzige bladeren heeft zijn oorsprong in tropisch Azië. Nu wordt de plant voor gewinning van essentiële olie verbouwd in Paraguay, China en Japan.
In Azië waardeert men vooral de insectenwerende eigenschappen van patchouli, de bladeren worden gedroogd en tussen kleding gelegd om deze te beschermen tegen motten.
In het 19e eeuwse Frankrijk was de patchouligeur om zijn vermeende aphrodiserende werking vooral geliefd bij de hofadel, de olie werd hier dan ook in grote hoeveelheden gebruikt. De geur herinnert aan de Flowerpower tijd, patchouli werd in die tijd veelvuldig als parfum gebruikt.
In de 60er en 70er jaren was het de geur van een hele generatie.
De Hippies besprenkelden hun kleding overvloedig met de olie die ze van hun Indiareizen meegebrachten.
In de oorsprongslanden wordt de olie voornamelijk gewonnen om zijn antiseptische werking. Daartoe wordt de olie over kleding en stoffen gesprenkeld, eveneens kent men de olie mystieke krachten toe. In Japan en Maleisië gebruikt men patchouli als tegengif bij slangenbeten.
Essentiële olie, Oleum patchouli, wordt gedestilleerd uit de (gedroogde, meestal gegiste) bladeren en bloeiende toppen. Hij is licht stroperig met een geelbruine kleur en heeft een krachtige zoet/kruidige geur. In tegenstelling tot andere organische producten wordt de kwaliteit van patchouli-olie door langer bewaren verbeterd. Een bijvoorbeeld 5 jaar oude olie is zeer stroperig en heeft een zware zoete geur.
De olie is volgens therapeuten ook belangrijk als middel tegen depressiviteit en heeft een goede reputatie als sexuele stimulans. Een interessante eigenschap van patchouli is dat de olie bij geringe hoeveelheden een stimulerende en bij hoge dosering een kalmerende werking heeft.