De Teunisbloem, Oenothera biennis, wordt al vele eeuwen door verschillende Indianenstammen in Noord-Amerika gebruikt wegens zijn heilzame werking. De plant stond in hoog aanzien als middel wat kracht, gezondheid en vitaliteit gaf.
Bladeren en wortels werden als een voedzame groente gegeten, de plantedelen werden in olie ingelegd en dan rauw verorberd. Eveneens werd de "Primerose" ook als heilmiddel bij verschillende kwalen benut. Uit de bladeren werd een thee tegen diarree bereid en uit de bloemen een siroop tegen ademhalingsproblemen.
De olie is ook voor de kosmetische industrie van belang omdat deze helpt bij een droge en gevoelige huid en wordt dan ook in cremes, huidoliën en lotions toegepast.
De belangrijkheid van het zaad werd door de Algonkin indianen ontdekt. Zij stampten de zaden tot een brij die werd gebruikt bij allerlei problemen. De brij werd toegepast bij huiduitslagen, kleinere wonden, steken en beten, zelfs de vrouwen gebruikten het als masker voor een reine en strakke huid.
De plant belandde waarschijnlijk begin 1700 in Europa en werd in 1749 door de Zweeds botanicus Peter Kalm herontdekt.
Tegenwoordig is de teunisbloem overal in Europa aan stratenranden, spoorbanen en op arme gronden te vinden.
De bloeitijd is van juni tot oktober, de gele bloemen openen zich meestal pas tegen de avond en worden dan door nachtvlinders bestoven.
De zaaddoos bevat ca. 200 zaadjes waaruit de kostbare teunisbloemolie kan worden geperst. De olie is een zeer belangrijke bron van het gammalinoleenzuur (GLA) en daardoor is het ook een uitstekende huidolie, vooral voor de verzorging van een rijpere en/of droge huid.
Eveneens geschikt voor de verzorging van de gevoelige huid rond de ogen. Het is een natuurlijke, biologische bron van essentiële vetzuren waarvan cis-gammalinoleenzuur met een aandeel van ongeveer 10% de belangrijkste is. Dit vetzuur is aktief door de bijzondere trigliceryde struktuur die zo karakteristiek is voor teunisbloemolie.